Schrijven is mijn troost. Men kan het naar mijn smaak niet vaak genoeg doen. Natuurlijk is enige kwaliteit een pré, maar bijzonder slecht schrijf ik niet, al zeg ik het zelf. Begrijp me dan ook niet verkeerd, als ik zeg dat het een verrassing was, inderdaad, een verrassing, toen Bas mij vroeg mijn overpeinzingen in een half gammele zeepkist bij wijze van ontgroening de digitale snelweg op te sturen.
Ik bedoel, laat ik er geen doekjes om winden: waarom zou een jonge vent de wensen en zorgen van een man van middelbare leeftijd op diens site willen uitstallen? Een man die verder amper ervaring heeft met het schrijven van proza. Doet hij dat in de hoop dat boeren en buitenlui terstond bewuster in het leven zullen staan? Een weinig realistische verwachting, maar toch ook weer tekenend voor de adolescente overmoed die je zo vaak ziet. Hoe dan ook, het verzoek riep bij mij de nodige twijfel op.
Tegelijkertijd werd ik me terdege bewust van de fascinatie die ik soms zie in de jeugdige ogen van deze normaliter onverschillige geesten, bijvoorbeeld als ik ze vertel over mijn zielenroerselen. Overigens gebeurde dat tot nu niet vaak. De gesprekken met de enigszins heldere vrienden van mijn kinderen – nagenoeg een zeldzaamheid – en de ontmoeting met Bas en twee andere gesprekspartners in een koffiehuis daargelaten. U moet daarom van meet af aan begrijpen dat, hoe gewoontjes mijn literaire voorkomen tot dusver ook mag zijn, ik in de ogen van anderen bij nadere inspectie een weinig alledaagse ziel blijk te zijn.
Ergens heeft dat met uniek zijn weinig te maken. Immers, op het eerste gezicht, die mensen, ze zijn prachtig. Leuk, aardig, wellicht vrolijk en al dies meer. Geen vuiltje aan de lucht, zowaar een potentiële aanleiding voor een feestje. Dat is tenminste wat je hoort. Ik daarentegen, kan me amper iets voorstellen bij dergelijke constateringen. Ik weet niet over welke wereld ze wel gaan, maar de mijne is het in ieder geval niet. De drommen en massa’s idioten die dagelijks in de Nederlandse steden rondzwalken stemmen mij allerminst vrolijk.
Maakt dát mij uniek, die misantropie? Geenszins. Toch benijd ik een hoop figuren met een zelfbenoemde misantropische aanleg. Treurteven, zijn ze, stuk voor stuk. Omdat één of andere tere psychologenkut ze vertelt dat ze lijden aan mensenhaat, gaan die zwakzinnige mislukkelingen er zelf in geloven. Hun geveinsde misantropie zou voor de gehele mensheid reden moeten zijn om ze en masse in een ravijn te donderen – en hun families erachteraan. Velen van hen, namelijk, hebben een gezin waar zij intense waardering en genegenheid voor voelen. In feite zijn deze charlatans dan ook geen misantropen, maar narcisten, zoals elke andere lulhannes wiens roestige kop je op maandagmorgen met liefde van het perron af zou kegelen. Niets dan zelfgenoegzame brokkenpiloten, die een bezemsteel in hun vadsige nekken verdienen.
Nee, dan mijn gezin. Ach, laat ik er kort over zijn: als ze vanavond nog zwartgeblakerd het raam uitspringen ten gevolge van een – eventueel door mij aangestoken – uitslaande brand, zal het mijn tijd wel duren. Als ik de energie ervoor vind, zal ik zelfs zingend op hun graven dansen, om vervolgens de aarde smalend te bewateren. Mijn bestaan heeft zo’n kwelling moeten zijn, dat de meest waardeloze idioten op deze aardkloot het als lotsbestemming hebben getroffen met mij een familie te moeten vormen. U vraagt zich af: ‘is het echt zó ernstig?‘ Wel, de hel zou zonder enige twijfel een oase van rust zijn, vergeleken met de erbarmelijke triestheid die mijn thuis behoort te heten. Daarom vraag ik me soms dus af of ik er goed aan zou doen het hele huis op te blazen, in plaats van alleen mezelf van kant te maken. De wereld zou er best eens mooier van kunnen worden.
Maar goed, toch maar schrijven. Misschien is het voorlopig mijn redding. De simpele vraag om mijn gedachtes terug te brengen tot wat ze zijn: een paar lullige enen en nullen. Nihilisme, defaitisme, fatalisme… Kwalificaties die me gestolen kunnen worden. Ik heb geen enkele boodschap aan de goedbedoelde adviezen van triestige idealisten die overal iets goeds in (proberen te) zien. Laat hen het eens meemaken dat het hol van hun wijf gevuld wordt door het geslacht van een Angolese HIV-lijder en ik verheug me erop die glimlach op hun blije smoel nog eens te zien. Het zal ze in ieder geval genoeg stof bieden om gastbijdrages te leveren aan de website van een naïeve adolescent, die dom genoeg was mij daarvoor uit te nodigen. Het moge inmiddels duidelijk zijn; u hoort nog van mij.