Het met een balkje afgeschermde gelaat deed hem huiveren. Smeerlap! Met de palm van zijn hand sloeg hij op de leuning van de lekkere hangstoel. Elke keer weer was het vechten tegen de kokhalsneigingen, bij het zien van de verdachten. Maar deze klootzak was erger. Hij wist het zeker, zijn intuïtie zei het hem. De verslaggever vertelde met een strak gezicht dat de man die ochtend uit zijn huis gehaald was. “En nooit weer terug, opsluiten dat stuk rottend vlees!”
Luidkeels fulminerend en met de armen zwaaiend werd de verdachte, die de naam Klaas O. droeg, al tot op de slachtbank veroordeeld. Tegelijkertijd was er een soort berusting. Ook in ruststand was er maar een conclusie mogelijk: dit soort mensen hoorde nou eenmaal thuis in een eenzame cel, het liefst tot de dood erop volgt. Politici, rechters en de linkse kerk, hij verafschuwde ze allemaal. Als het aan hen lag mocht dit soort uitschot op een gesubsidieerde bank uitrusten, ze zouden zelfs nog rondgaan met een schaal druiven. Dat liet hij niet gebeuren! Hij moest deze vulgaire viezerik eens in zijn knuisten krijgen. Dan zou deze verkankerde wereld onder ogen krijgen wat een echte straf is!
“Sjaak, ken je effe voor me naar de supermarkt een doosie eieren halen?” Het was Neelie, zijn geliefde vrouw. “Tuurlijk schat, ken ik wel gebruiken ook, ik ben ze zat, die hufters op tv. En ze staan het allemaal maar toe!” De woorden vonden hun weg klaarblijkelijk naar de keuken, want Neelie verscheen in de deuropening: “Neem ook even een pakkie shag mee dan, het is zo goed als op”. Met een hoop gekraak en gepiep kwam het doorleefde lichaam van Sjaak overeind. Vijftien turbulente jaren had hij met pieken en dalen gewerkt in de bouw en als het thuis niet goed ging, in het Rotterdamse stuwadoorswezen. Sinds een maand of tien moest hij het doen met de uitkering die de ziektewet hem toebedeelde. Rotterdam was een herinnering geworden.
Langzaamaan baande hij zich een weg tussen de inboedel door, een verzameling meubels die eigenlijk te groot was voor de schamele ruimte die het bescheiden huiskamertje bood. Neelie had het altijd knus genoemd, hem kon het aan z’n reet roesten. De weg van tv naar keuken was lang genoeg. Ook nu. Zolang er plek was om te zitten en tv te kijken en het snoepen uit de pan geen avondvierdaagse vereiste, was er weinig reden om slecht gehumeurd te zijn. De echtgenote stond klaar met een klein, zwart portemonneetje. Het geld werd muntje voor muntje neergelegd in de opgeheven hand, net aan voldoende voor de boodschappen die nodig waren.
“Neelie, ik word kotsmisselijk van al die ranzige kinderverkrachters. Ze zouden ze een voor een moeten ophangen aan de hoogste boom. En dan wil dat linkse tuig dat we ze vriendelijk blijven benaderen. Ik vind het te walgelijk voor woorden! Ik gun ze geen greintje medelijden of warmte”. Neelie knikte onbekommerd en draaide zich weer om naar de keuken, waar de inhoud van een zak Hollandse spruitjes op het vuur stond te pruttelen. Sjaak volgde het spoor van de heenweg, maar nam halverwege de afwijkende route naar de gang. De tv kwebbelde even rustig door als Neelie de voedzame maaltijd voorbereidde.
Buiten wachtte een zonovergoten straat, midden in een ooit zo gezellige volksbuurt. Daar kon je weinig van terugvinden. Sjokkend sloeg hij de hoek om, vanwaar in de verte een oude heer met een rollator was te onderscheiden. De vrouw van middelbare leeftijd die een meter of vier ervoor liep trok pas later de aandacht. Het gevoel dat ze bij elkaar hoorden tijgerde in zijn gedachten omhoog.
Zou dit weer zo’n ondankbaar kind zijn, dat haar ouders als oud vuil behandelt en voor wie respect in het gunstigste geval een nog te leren woord uit een vreemde taal is? Het had hem altijd gestoken, mensen zonder respect voor ouderen. Het uitblijven van respect voor je ouders is vanzelfsprekend helemaal iets voor de geesteszieken en krankzinnigen. Als er voor Sjaak een ding buiten kijf stond, dan was het dat elke oudere respect verdient. Zij hadden tenslotte alles opgebouwd wat er nog mooi was aan dit land. Helaas bleef daar steeds minder van over. Daar zou het gespuis dat hier de straten op barbaarse wijze domineerde wel voor zorgen.
Naarmate het moment van treffen onvermijdelijker werd, sprong het op dat moment nog non-verbale spel tussen de bejaarde man en de jongere vrouw steeds meer in het oog. Sjaak had gelijk gehad, of ze nou familie waren of niet; dit was er zo een. “Nou ouwe, kunnen we het weer niet bijbenen? Vroeger kon je niet vaak genoeg benoemen wat voor kerel je wel niet was”, schamperde de vrouw. De oude man knorde wat en beende zo goed en kwaad als het ging voort. Dit kon toch niet! Sjaak probeerde oogcontact te maken met deze heks, maar waarschijnlijk had ze daarvoor de durf niet. Hij zou haar, als het hem geen gevangenisstraf zou opleveren, het liefst een bezemsteel in haar hol douwen.
“Vind je dat normaal, zo tegen een oudere meneer doen? Ze zouden je eens een paar ferme tikken moeten geven, met terugwerkende kracht!” foeterde de televisiemoralist. De ogenschijnlijk respectloze inspecteerde hem van top tot teen, hield even stil, leek na te denken, maar haalde vervolgens onverschillig haar schouders op. De oude man schuifelde achter de vrouw aan en leek geen acht te slaan op de trotse glimlach van deze heldhaftige burger.
Dat maakte Sjaak nu weinig meer uit. Er was tenminste iemand opgestaan voor de mensen die het verdienen. Dat gebeurde veel te weinig. Mensen waren laf en sloten hun ogen voor de waarheid. Ze wilden alleen maar die dingen zien die de wereld oppervlakkig houden. Dat stak hem diep in zijn hart en liet hem realiseren hoe ernstig de zaken ervoor stonden. Waren er maar meer mensen zoals hij. Dan zou de wereld er een stuk beter uitzien.
Lees nu meteen deel II van ‘De waan van de dag’ »