Dit is Deel III van ‘BabyBjörn misleidt en medici kijken toe’. Klik hier voor deel I.
Wil je het volledige stuk lezen, klik dan hier.
Duiken de wetenschappelijke artikelen dan eindelijk op?
Na enig doorzeuren bij het kinderziekenhuis in Cleveland kwam er opnieuw een maand later dan toch een reactie. Maar in plaats van wetenschappelijke artikelen, gooide ook het kinderziekenhuis opnieuw een lijstje met veelgestelde vragen in de strijd. Ook wees de communicatiemedewerkster er nog eens fijntjes op dat er geen financiële banden zijn tussen Babybjörn en het kinderziekenhuis: “I’ve checked with the physicians involved and we would like you to know that BabyBjörn provides no financial payment to Rainbow Babies & Children’s Hospital or its pediatric experts that comment on BabyBjorn products.
Pediatric experts at Rainbow provide their opinion based on their medical expertise and experience. We receive many donations of in kind products from numerous organizations and the donations do not influence our medical opinion. Rainbow pediatricians do not endorse the products, however support the concept behind infant bonding. You can search Dr. John Kennel’s as well as Avroy Fanaroff’s research on this topic.“
Nu wordt het interessant: hoewel op de website van Babybjörn ook de ergonomie van Babybjörn wordt toegejuicht door de artsen van het RBCH, gaat het nu klaarblijkelijk enkel nog om de band tussen ouder en kind. Precies zoals ook Suzanne Zeedyk aangeeft dat dragen goed is voor het kweken van vertrouwen bij kinderen. Maar daarover gingen de vragen dus niet: die betroffen het verschil tussen Babybjörn draagzakken en ergonomische dragers, en de door het International Hipdysplasia Institute aanbevolen posities. Maar daarover geen woord. Het blijft dus onduidelijk op welk wetenschappelijk onderzoek de orthopedische (of fysiologische) claims van Babybjörn gebaseerd zijn.
Wat vertelt de wetenschap ons wel?
Zoals eerder geschreven, stelt de Nederlandse Orthopaedische Vereniging dat er geen gefundeerd onderzoek is. Dat roept nieuwe vragen op. Het is vreemd dat de NOV en veel andere medisch-specialisten niets meer van zich lieten horen, toen gevraagd werd of zij onderzoek naar babydragers dan wel nodig, zo niet noodzakelijk achten. Talloze onderzoekers geven aan dat er eigenlijk geen onderzoek naar wordt gedaan, maar lijken daarin te berusten. Dat is op z’n zachtst gezegd merkwaardig.
Hierover zegt Sally Goddard Blythe: “I am sorry I cannot point you to published scientific studies. It sounds as if one needs to be done.” Het mag de andere medici worden aangerekend dat zij zich met reacties van een regel afdoen van deze vragen, temeer omdat Babybjörn het recht meent te hebben om ongefundeerd allerlei medische claims te doen. Er rest dan ook niets anders om zelfstandig tot conclusies te komen, tot het ontbrekende gefundeerde onderzoek er wel is.
Maar is er dan helemaal geen onderzoek? Er is onderzoek, maar het is bescheiden of betreft andere onderzoeksterreinen. Van uitgebreide empirische studies naar babydragers, draagzakken, of draagdoeken lijkt in ieder geval geen sprake te zijn. Maar zoals al duidelijk werd uit het citaat van Suzanne Zeedyk: “we are left to draw implications from the science that is out there, in related fields.” Dat is voor dit onderzoek een logische vervolgstap. Op basis van dit soort kennis moeten BabyBjörn en andere fabrikanten van dragers immers ook tot hun ontwerpen komen.
Laten we eens bekijken wat er zoal aan kennis beschikbaar is. Een eerste voorbeeld is het eerder genoemde Pavlik Harness. Dit ‘harnas’ krijgen kinderen bij wie de ontwikkeling van de heupen niet goed gaat aan, om de groei weer in ‘normale’ banen te leiden. In de afbeelding hieronder zie je duidelijk dat bij het Pavlik Harness de benen behoorlijk gespreid zijn en de knieën gebogen. Een van de orthopeden in deel II wees hier ook al op.
Of in de woorden van Dr. Sakkers: we zien dat “een meer gespreide stand van de heupen een betere ontwikkeling geeft van de heupkommen dan een stand van de heupen in volledige strekking als basispositie gedurende de dag.” Dat zou betekenen dat een ergonomische drager in een betere basispositie voorziet dan de ontwerpen van Babybjörn. Die voorzien immers in een breder zitvlak, waardoor er meer ruimte is voor spreiding en het kindje tot in de knieholten wordt ondersteund – en niet ‘bungelt’, zoals bij veel BabyBjörns.
Ook merkt Sakkers op dat een kind, “als het nog niet zelfstandig de rug kan strekken, niet rechtop gezet moet worden maar met de rug ondersteund gepositioneerd moet worden.” In de dragers van Babybjörn echter, hangt een kind min of meer rechtop, met een rechte rug. Bij het zogeheten ‘face-forward’ dragen doet dit beeld zich nog sterker voor.
De culturele geschiedenis biedt ons andere aanwijzingen voor de ‘natuurlijke’ draagwijze. Daaruit put bijvoorbeeld ook E. Fettweis, die in Über das Tragen von Babys und Kleinkindern in Tüchern oder Tragehilfen schrijft dat zowel de menselijke geschiedenis (met allerhande voorbeelden uit uiteenlopende culturen) als orthopedische argumenten pleiten voor de draagpositie zoals het IDHI die voorschrijft: in de kikkerhouding (wel moet worden opgemerkt dat een anonieme orthopedist liet weten dat Duitse tijdschriften niet erg hoog staan aangeschreven).
Er zijn meer wetenschappers die hierop wijzen. Zo schrijft de Britse Professor Clarke, een van de medisch-adviseurs van het International Hipdysplasia Institute, over de draagadviezen op de website dat “The fact of the matter is that the hip develops in the human position, which is an abduction and flexion, in the first 6 months. That is why the positioning is recommended.
There is no hip dysplasia in Afro-Caribbean’s who carry their babies on their hips and yet those groups who swaddle their babies with hips in extension, have a very high rate of dysplasia.” Een uitspraak die strookt met de woorden van Dr. Sakkers, het ontwerp van het Pavlik Harnas, en het ontwerp van ergonomische dragers. Maar in tegenspraak met de beweringen van Babybjörn en de medici die het Zweedse bedrijf promoten.
Over het naar voren dragen van kinderen, kwam Suzanne Zeedyk in dit stuk al voorbij. Zij stelde immers dat het naar voren duwen van kleine kinderen in wandelwagens niet aan te bevelen is, omdat het kind op die manier op geen enkele manier de nabijheid van de ouder ervaart. Met het naar voren dragen van kinderen in dragers heeft ze minder problemen, omdat de kinderen dan wel de nabijheid van de ouder voelen. Maar een door Zeedyk aanbevolen onderzoekster, de eerder genoemde Sally Goddard Blythe, heeft hier haar bedenkingen bij:
“I was horrified to read in the news earlier this week that a professor was recommending forward facing carriers because they resulted in more confident and alert babies. I felt that he had failed to recognise that the confidence may be related to the physical closeness, continuous motion and sense of emotional security which is derived from being in close contact with mother, and that the forward facing part had little to do with this.”
Dit is ook een gedachte die we terugzien in een stuk van Henrik Norholt, op Ergobaby.com. Over dit stuk van Norholt zegt Suzanne Zeedyk:
“In my view, it is a well written article. The information it gives about brain development and child development stages is entirely accurate and well expressed. The most important words, in my view, are in the last paragraph: take the lead from the child. This is very valuable and important. The baby will tell you what he or she is comfortable with, if parents tune into their child’s clues.”
Het probleem met de Babybjörn-drager, wanneer je het kind met het gezicht naar voren draagt, is dat het kind nergens anders heen kan kijken dan naar voren (er is zoals wel het geval is bij rugdragen, ook geen mogelijkheid om het gezicht bijvoorbeeld tegen de rug van de ouder te leggen). Om die reden komt Zeedyk tot de conclusie, dat het voor ouders die hun kindje naar voren willen laten kijken beter is als een drager je de mogelijkheid geeft om kinderen op de heup te dragen:
“This gives parents options for helping a child to see the world AND the parent’s face. This is the best option, because then the child can seek the information it wishes, about the world, from the parent’s face, as the article says. This phenomenon is known as ‘social referencing’. The trouble with buggies, given that that is my key interest, is that the baby has nothing to go on, not even the feel of the parent’s own body, which the baby at least has when it is in a carrier, even if facing out.”
Deel IV van ‘BabyBjörn misleidt en medici kijken toe’ verschijnt op 04-04-2013.