Dit is het eerste deel van een vierdelige blogserie over een weekend in Parijs. Parijs lijkt voor mij zo op het eerste gezicht in weinig op de hemelse stad waarvoor sommigen haar doen voorkomen. Dat wil niet zeggen dat ik niets moois in deze metropool zou kunnen zien. Want ik heb een inzicht verkregen. Niet alleen over Parijs, maar ook over wat ik hier doe, op deze website. Even verrees de vraag of Bascinaties en Andere Ogen wel beiden afzonderlijk bestaansrecht hebben: raak ik niet zo vaak door ogenschijnlijk doodnormale dingen gefascineerd, juist omdat ik met andere ogen naar de wereld om me heen kijk? Met tekst en foto’s geef ik antwoord op die vraag. Wat volgt is daarom niet alleen een reisverslag, maar tegelijkertijd de zoektocht naar het snijvlak tussen Bascinaties en Andere Ogen.
Een verblijf in Parijs. De droom van verliefde bakvissen en cultureel-verantwoorde figuren. Een noodzakelijke bijkomstigheid voor twee jonge gasten uit de arbeidersklasse die een Amerikaanse vriend willen opzoeken die zich er toevallig begeeft. Voor velen is Parijs het equivalent voor alles wat mooi is, maar ik kan daarover niet echt meepraten. Al was het maar omdat ik, overigens tot mijn spijt, in de Franse les verzaakte écht iets op te steken. Het resultaat: een belabberde beheersing van de taal, die velen prachtig vinden. Wellicht is het de Parijse tongval, maar mijn hemel, wat vind ik dat Frans lelijk om aan te horen. Parijs vind ik evenmin perfect. Voor de échte cultuurliefhebbers: jawel, schouderophalende mensen als ik bestaan. Mensen aan wie adoratie van Frankrijk niet is besteed. Amelie, Michelinsterren en chansonniers, ze kunnen me gestolen worden.
Dan de anderen. Maar al te lief spreekt men over Parijs als stad van de liefde. Jubelt men over haar als walhalla van lekker eten. Het romantische ideaal. Voor mij is het niets van dat. De illusie van hemel op aarde Parijs doet me denken aan Matthijs van Nieuwkerk die bij De Wereld Draait Door voor de zoveelste keer zegt dat we het een of andere obscure cultuurfenomeen allemaal kennen. Behalve Bas dan, natuurlijk. Ik woon immers niet in de Pijp. Hoe dan ook, het was niet met enorm veel vreugde dat we bij een tot even voor we wegreden onbekende chauffeur in de auto stapten. Dat lag zeker niet aan de prima bestuurder, die was een vriendelijke gesprekspartner. Ook niet aan onze vrienden, hen zagen we graag weer. Maar we kenden Parijs. En wat onze arbeidersachtergrond betreft: dat matcht niet echt, Parijs en wij. Upperclass en blauwe boorden.
Alle gezelligheid ten spijt: vier uur in de auto zitten om naar de meest overschatte stad van Europa te rijden, is niet iets dat wij direct voor ons plezier doen. Maar je hebt iets over voor je vrienden. Zeker als ze uit de Verenigde Staten komen en je ze drie jaar niet hebt gezien. Waar Parijs voor ons slechts een smerige stad in het arrogante Frankrijk is, zien zij Europese geschiedenis. “It’s in the eye of the beholder”, zeggen de Amerikanen. Al zijn Parijzenaars en hun bondgenoten het daarmee vast oneens. Nu wil ik niet beweren dat ik niet ook van Parijse gemeenplaatsen zou kunnen genieten. Architectuur en schilderkunst vind ik doorgaans namelijk tof, maar ik had nu de verkeerde pet op. Van haute cuisine, (schijn)elites en andere herfstkleuren-romantiek krijg ik überhaupt jeuk. En herfst was ’t in vele opzichten: Parijs op z’n grauwst en grijst.
Op oude gebouwen na, lijkt Parijs op haar voorsteden. Buiten de stad verblijven heb ik derhalve geen moment erg gevonden, want het is me werkelijk waar een raadsel waarom mensen Parijs ‘romantisch’ noemen. Mijn vriend H.H. herinnerde me eraan dat ook dit een kwestie van perceptie is. In zijn ogen is het romantische aspect van Parijs dat de stad volledig gericht is op ‘luxe’. Niets in Parijs is noodzakelijk, voor de liefhebber is alles een traktatie. Achteraf en nu in mijn woorden: Parijs is de stad van de nodeloze verspilling. Het kan goed zijn dat ik om die reden deze stad zo slecht verdraag. Ik ben niet echt een Bourgondiër, wellicht eerder een nuchtere Calvinist. Ook al houd ik best van feestjes en veel minder van gierige mensen. Hier zou echter opnieuw kunnen gelden wat al enkele keren eerder gold: “it’s in the eye of the beholder.” We kijken anders.
Omdat we niet naar Parijs gingen voor het Louvre en de Sacré–Cœur, noch onze vriendinnen hadden meegebracht om als een stel labielen in het midden van de compositie voor de Eiffeltoren te poseren, moest ik Parijs met Andere Ogen bekijken. Een beetje als die afzetters met houtskool en tekenblok, de charlatans die stiekem helemaal niet kunnen tekenen en je passief agressief een afzichtelijke karikatuur proberen aan te smeren. Nog liever kijk ik met andere ogen én oprechte intenties. Het bracht me ertoe op zoek te gaan naar de authenticiteit van Parijs. Was dat wel het soort authenticiteit waarnaar al die idolate brochure-papegaaien zo naarstig op zoek zijn? Gek genoeg meen ik haar vaak te zien in datgene wat diezelfde papegaaien lelijk of raar vinden. Maar nogmaals: “it’s in the eye of the beholder”. Vele kijkers, vele ogen, vele percepties.
Het probleem van naar de Franse hoofdstad afreizen voor de dingen die ik mooi vind, is dat je bijna altijd wordt geconfronteerd met wat je niet mooi vindt. Dat kun je accepteren, of je doet er iets aan. Dan kies ik liever voor dat laatste. Dus als Parijs voor mij niet is wat men zegt dat het is, dan moet Parijs maar voor mij worden wat ik wil dat het is. Je ziet wat je ziet, wordt dan, je ziet wat je wilt zien. Niet de wegwijzers volgen, maar je bewegen op die plekken waar je kunt vinden wat je zoekt, of tenminste vinden wat je zoekt in hetgeen je vindt maar niet zocht. De schoonheid van het alledaagse onder ogen komen, door er net even anders naar te kijken. Of juist door de vanzelfsprekendheid in beeld te krijgen waarvan zovelen zijn vervreemd. Dat is het besef dat voor mij is gegroeid: ik moet mezelf blijven dwingen om niet te kijken zoals de anderen.
Niet omdat ik zonodig anders wil zijn. Dat is hooguit sneu. Eerder om verder te zien en niet te worden verblind door flikkerlichtjes op een klomp staal. Hoe feller en schitterender de lichtshow, hoe kalmer ik naar haar aanbidders moet kijken. Me niet laten irriteren door de conformistische volgzaamheid van luid spelende reisgids-troubadours. Hoe luider zij schreeuwen, hoe harder ik voorbij hun Sirenen-liederen moet luisteren. Hoe fanatieker zij met hun kijkdoos voor me staan te springen, hoe wijder ik mijn ogen moet opensperren om eronder en overheen te kijken. Om te blijven zien wat ík mooi vind. Om terecht te komen op plekken die me anders bevrezen. Om alledaagse plekken te ervaren als onalledaags, of onalledaags gemaakte alledaagse plekken weer in zuivere alledaagsheid te ervaren. Ontsnappen aan de draaikolk van (non-)conformisme.
Dicht bij mezelf blijven. Bascinaties gaat over met eigen ogen naar de wereld kijken en dat in de woorden en beelden uitdrukken die het dichtst bij mezelf staan. Andere ogen daarentegen, is de plicht te kijken met ogen die niet altijd dicht bij mezelf staan. Woorden gebruiken die misschien niet altijd de mijne zijn, maar toch raakvlak vertonen met wie ik ben, omdat ze hun oorsprong in mijn gevoel of gedachten vinden. Het zijn de beelden die ik zag, maar door een andere bril. Het zijn Andere Ogen omdat ze voorbijgaan aan elke zuivere objectiviteit. Ze staan er buiten, maar ook weer niet. Eerder stelde ik mezelf de vraag of ik gefascineerd raak door met andere ogen te kijken, maar misschien is ’t andersom en kan ik pas met andere ogen kijken na fascinatie. Maar ook daarvoor moet ik voortdurend mijn ogen open houden. Zelfs wanneer ze gesloten zijn.
Hiermee eindigt het eerste deel van deze blogserie. Ik heb een beeld willen schetsen van wat ik hier van plan ben. In deel II en III verplaatsen we ons naar Andere Ogen, om in deel IV weer terug te keren naar Bascinaties. In dat laatste deel trekken we de nacht in en blijven we veel dichter bij de beleving van het Parijs dat niet in de reisgidsen staat vermeld. Althans, niet op de jubeltoon die we van de brochures kennen.