Tijd om voor eens en altijd af te rekenen met Parijs. In deel I sprak ik mijn afkeer van clichématige beschrijvingen van deze stad uit. In deel II en III probeerde ik te laten zien dat voor mij de schoonheid van Parijs – en overigens van bijna alle grote steden – niet te vinden is in hetgeen beschreven door reisbrochures, maar gelegen in de eigen ervaring. In het beleven van de stad. Toen onze chauffeur ons afzette en wegreed, ontdekten we dat niet alleen onze telefoons leeg waren, maar ook de locatie niet klopte. Nu laveert de bevolking van Parijs ergens tussen schromelijk arrogant en te achterlijk om een paar woorden Engels te spreken. Erg lastig. Of ben je vergeten dat ik op de middelbare school de domme fout maakte niet op te letten bij Frans? Ach, wij proberen onze kinderen in ieder geval nog andere talen te onderwijzen.
Als blijkt dat je in de verkeerde buurt terechtkomt, dan zit je in Parijs dus met de gebakken peren. Er is de taal, maar ook de volstrekte onlogica van het openbaar vervoer. Dat het in de eventuele ‘verkeerde’ buurten die je hierdoor aandoet wat grauwer en harder is, zal me om het even zijn. Aan het einde van de dag geldt dat voor de hele agglomeratie, in letterlijke én overdrachtelijke zin. Doorgaans vind ik kosmopolieten niet zo interessant. De onderklasse daarentegen, die vormt het echte bestaan. Die kosmopolieten verhuizen weer zodra er ergens anders meer geld te verdienen is of het niet meer leuk is in de hippe gegentrificeerde wijken waar ze oorspronkelijke bewoners uitjagen. Nee, dan de onderklasse die geen kant op kan. Daarom moet je voor authenticiteit in de achterstandswijken zijn. In gewone arbeidersbuurten. Niet in de fine fleur van de stad.
Zit ik dat hier nu zelf te bedenken? Nee hoor, het werd ons buiten de club verteld door de mensen die we daar tegenkwamen. Met een klein beetje Frans, wat gebrekkig Engels, en voor de rest handen-en-voeten-werk. Dat was na het verlaten van de uitgaansgelegenheid, die we even daarvoor hadden bezocht. Een vervallen en verlept gebouw, met gaten in de vloer, waar je twintig euro entree per persoon betaalde en voor een rondje van vier minstens zoveel kwijt was. Mijn voornaamste advies aan eenieder die Parijs bezoekt: maak er een uitrustvakantie van en slaap zoveel je kunt. Want zelfs dat kost geld. Misschien is dat nog wel het ergste. Niet eens dat Parijs de spreekwoordelijke drol is die wordt aangesmeerd als was het een gebakje, maar dat die hufterige oplichters er ook nog de hoofdprijs voor willen. Je begrijpt: de informele economie floreert flink.
Eerder in deze blogserie was al te lezen dat haute cuisine me ongeveer net zo vrolijk maakt als het amputeren van een vinger, dus de restaurants vermijd ik alvast. Doordat we in een voorstadje verbleven, kwamen we tijdens onze ritjes naar de binnenstad door een aantal eenvoudige wijken waar we de bus eventjes verlieten. Al lopend stuitten we op posters van Rim’K, goedkope kebabtentjes en vriendelijke, behulpzame mensen. Daarbij waren geen agressievelingen of andersoortige probleemzoekers. In ieder geval niet het soort idioten dat ons had kunnen herinneren aan berichten over de rellen van 2005. Eenvoudige mensen waren het, maar dat zijn wij met onze blauwe boorden ook. Je gaat toch op zoek naar het type mens waarin je iets van jezelf herkent. En dat zijn in ons geval eenvoudige mensen. In eenvoudige wijken.
In wat we dan maar het ‘echte’ Parijs noemen was het vooral veel rommel en troep. Politie-auto’s bij de Eiffeltoren. Zwervers in de metrostations. Verpakkingen op straat. Het hoogtepunt was een zwerver in de metro die maar eens lekker in zijn broek ging zitten poepen. De melange van odeurs in het compartiment deed vermoeden dat hij vlak ervoor zijn ogenschijnlijke kabeltrui had onder gekotst. De dronken dwaas. Nog potsierlijker waren de theatrale neus-dichtknijp-bewegingen van de Franse bourgeoisie in het rijtuig. Zelden heb ik zulk sneu volk zo opzichtig getergd zien doen. Ja, er zit een stinkende idioot in zijn eigen stront in dat verlepte metrostel, maar mijn lieve hemel, kijk naar jezelf. Ook met stappertjes van verfijnde snit, vintage avondjas en designerbril ben je geen haar beter dan die zwerver. Integendeel, hooguit minder oprecht.
Die kneus zat daar, zuipend. Vermoedelijk rookte hij een plofje, want hasj of slechts tabak was het niet. Vervolgens schold hij wat in de verte. Afwisselend in wat voor Frans moest doorgaan en een soort gebrekkig Arabisch. Wel was hij blank. Deze man had van de straat geproefd, zoveel was zeker. De stank was niet te harden, maar zoals gezegd: de nivellering in Frankrijk is wat mijn indeling op de maatschappelijke ladder betreft tamelijk geslaagd. Laat ik er bij vertellen dat ik nooit zo onder de indruk ben van maatschappelijke of eventuele mediale status. Er is mij aan de hand van allerhande nogal plastische voorbeelden uitgelegd dat ik me er bewust van moet blijven iedereen als gelijken te behandelen, dus doe ik daarvoor mijn uiterste best. In Frankrijk kostte me dat minder moeite. Misschien ook omdat ik ze toch niet verstond, dat stelletje zwervers.
Nee, dan de échte zwervers. Na de tweede avond uitgaan hingen we een goed uur met ze op straat. Dat waren weer bekenden van de bekenden, van een bekende van ons buitenlandse gezelschap. Vrolijke types, die zwervers. Open en vriendelijk. En nee, ze hebben nergens om gezeurd. Heel anders dan die Fransozen die te beroerd zijn om je terug te groeten als je netjes gedag zegt. Noem me een provinciaal, wijt het aan ons uiterlijk, dat misschien een beetje deed denken aan het tuig uit de Banlieues: ik heb een ontzettende schurft aan mensen die het nalaten terug te groeten als je vriendelijk bent. Daarvan had ik in mijn vorige woonplaats, Hilversum, ook vaak last. Juist in de buurten waar de huizen van drie ton en meer staan. In mijn volksbuurt was men nooit te beroerd om gedag te zeggen. En zo ken ik het ook weer in Harlingen, mijn geboorteplaats.
Waar is nu die authenticiteit, waarnaar ik zo naarstig op zoek was? De pure schoonheid van Parijs, niet de reisgidsenillusie. Wel, daar waar undercover-agenten mensen fouilleren, zien dat iemand een foto maakt en niet iedereen vragen de foto’s te wissen. Waar straalbezopen studenten om zes uur ’s ochtends dromen over de stad van de liefde. Waar het nog steeds druk is als je met zwervers hangt, terwijl de kosmopolieten en brochurepapegaaien al lang en breed in hun hotelbedden liggen te maffen. Waar je diezelfde slaapkoppen als ze wakker zijn vastlegt, tijdens de uitvoering van al hun voorgeprogrammeerde routines. Waar je het licht waarvoor zij geen oog hebben vangt. Waar je met Andere Ogen kijkt dan de natives én de andere bezoekers. ’t Liefst als je zo min mogelijk ziet. Want zoals in elke metropool als Parijs er een is: de nacht is het mooist.
Dit was het vierde en laatste deel van de blogserie over Parijs. Uiteraard stel ik feedback op prijs. Reageer vooral hieronder. Als er behoefte aan is, zal ik ook van andere reizen verslagen uitbrengen. Al dan niet met foto’s. Voor de liefhebbers post ik hieronder wat Franse cultuur, die je niet snel bij DWDD zult zien: