De pil in mijn handen sprak me aan over passie. Ik dacht na en las verder. Als we vandaag de dag ergens een nijpend gebrek aan hebben, dan is het passie. Echte bevlogenheid lijken we alleen nog te kennen van Mel Gibson in Braveheart en Brad Pitt in Twelve Monkeys. Klaarblijkelijk is zij verworden tot niet meer dan een handelsmerk van acteurs en krankzinnigen. Sommige mensen vinden haar zelfs gevaarlijk. Je kunt maar beter op de toneelschool zitten als je gepassioneerd bent, want DSM-IV bezorgt je zo een enkeltje gekkenhuis. Misschien moeten de droogkloten zich maar gelukkig prijzen. De passieloosheid is een zegen, tenzij je tomeloos droomt van een eenzaam bestaan in de isoleercel.
Ik legde het stoeptegeldikke boek weg. Dat was gelul natuurlijk; passie is en blijft een gewaardeerde eigenschap in onze samenleving. Van buiten trok de zon mijn aandacht, daar deze overvloed aan energie scheen alsof haar leven ervan af hing. Hoewel het me soms kan storen dat ik door zoiets oppervlakkigs als het weer in mijn sas kan zijn, besloot ik vandaag genoegen te nemen met mijn gemoedstoestand. De voorgenoemde alinea’s uit het boek, dat nog steeds op mijn schoot leunde, zouden daar best een aandeel in gehad kunnen hebben. Dat het balkon van deze coupé lekker rustig was maakte mijn bescheiden geluk er ook niet minder op.
Zo beroerd was deze dag nog niet. Ik kon me rijk rekenen met de sereniteit van een plek waar eigenlijk liever niemand zitten wil. Op een slecht geklede Lurch met anorexia na, was er dan ook geen mens om de rust te bederven. Heerlijk, zo op de vroege ochtend. Even taxeerde ik tot welk slag de enige forens in mijn directe nabijheid behoren moest. Zijn te grote broek en overhemd in combinatie met een oerlelijke laptoptas, die wel van een A-merk bleek te zijn, maakten daar geen ondoenlijke opgave van. Daar vragen stellen niet in de planning lag en het bij vooroordelen zou blijven, was de enig denkbare conclusie dat we hier te maken hadden met een kennismigrant. Kennis kent vele gezichten, maar op de een of andere manier is zij voor het oog zelden aantrekkelijk.
Door de ramen van de schuifdeuren viel op te merken dat twee blonde meisjes in een lichte paniek weg stoven. De deuren gingen nog geen seconde later met hun bekende zucht open. Een enigszins verward ogende jongeman, waarschijnlijk half creools, half Surinaams-Hindoestaans, beende luidruchtig door het nauwe gangetje, om uiteindelijk rust te houden bij de magere slungel met zijn doodse aangezicht en hem enthousiast een “Faka mati?” toe te werpen. Ik lachte zonder geluid. Even volgde er niets, maar mijn vermoeden leek ten minste deels bevestigd, voor wat betreft de achtergrond van deze briesende orkaan van vlees en bloed.
En geloof me, na het zien van deze jongen kan zelfs de grootste scepticus het niet langer ontkennen: aura’s bestaan. Daarvan was Meneer Praatgraag het wandelende bewijs en de kennismigrant het slachtoffer. Van ons drieën was de kennismigrant ook meteen het minst gediend van het dynamische aura dat de zen-toestand in deze rijdende tempel aan het verstoren was. Sterker nog, de vermoedelijk Aziatische bonenstaak begon ongemakkelijk te gebaren, en voor zover ik er oog op had, stond het huilen hem nader dan het lachen. Zelfs dat mocht geen reden zijn om de rust in ere te herstellen. Toch niet het eerste wat je, niet gespeend van enig vooroordeel, van een halve Hindoestaan zou verwachten. Dan denk je toch eerder aan iemand die beseft dat je de staat van meditatie niet verstoort – en anders toch minstens herstelt.
Onze verstrooide medereiziger had echter nog geen moment gedacht aan opgeven, “je spreekt geen Nederlands? Joe spiek Ingliesj?” De halve meter verschil zat hem niet in een surplus aan dapperheid, want de kromme, vriendelijke reus maakte zich nu dan eindelijk uit de voeten. De lul. Nu was het lachen mij ook vergaan. Daar zat ik dan, opgescheept met een rumoerige druktemaker die blijkbaar uitzinnig verlangde naar een goed gesprek. Laat een goed gesprek op de vroege morgen nou juist mijn spreekwoordelijke kryptonite zijn. Enfin, ik had geen keus, daar gingen we.
Hij was eerst. “Weet jij wat een sociopaat is?” Ik dacht even na. Enerzijds vanwege een lichte twijfel over de definitie, maar na de korte oogopslag had tact in deze de voorkeur. “Of ik weet wat een sociopaat is?”, herhaalde ik zijn vraag en besloot het kort te houden, “dat is iemand die van de norm afwijkt”. De jongen nam mij nog eens in zich op, knikte enigszins tevreden en zei: “dat ben ik, een sociopaat”. Het was niet geheel duidelijk wat er na die uitspraak door zijn hoofd raasde, maar ik nam voor het gemak maar gewoon aan dat hij afwachtte hoe ik zou reageren.
Dat is tenminste wat je zou verwachten van iemand zonder diagnose en er was vooralsnog geen reden om er niet – gemakshalve – van uit te gaan dat deze vuistregel ook hier gold. Tegelijkertijd bleef ik op mijn hoede. Met verwarde mensen heb ik geen enkel probleem, ik vind ze doorgaans zelfs aandoenlijk. Maar onvoorspelbaarheid kan in sommige gevallen een probleem vormen. Plotselinge agressiviteit is natuurlijk altijd te beantwoorden met een vlotte reflex, maar ik kan je zeggen, met een fileermes in je hals gaat dat een stuk lastiger.
Hij praatte honderduit. Hij vroeg naar het boek dat ik las en wat ik deed, vertelde over de slavernij, het beëindigen ervan, Stephen Hawking en een theorie die alle andere theorieën overbodig maakt, droomde over het krijgen van een email van deze wereldberoemde rolstoelrijder en fantaseerde kwajongensachtig over een samenwerking tussen sociologen, psychiaters en neurowetenschappers om de bevolking te onderdrukken. Het ene na het andere onderwerp passeerde de revue en hij was niet langer de enige die de smaak te pakken had. Zijn associatieve vermogens lieten me glimlachen door de herkenbaarheid, de ongeremde snelheid waarmee hij ogenschijnlijk geïsoleerde onderwerpen aan elkaar knoopte en die bijna naar een ongeëvenaarde beschaafdheid van onbehouwenheid neigde, maakte me bijna jaloers. Hoe paradoxaal ook, hoe verwerpelijk ook, door zijn gemoedelijke lach en het enthousiasmerende tempo, waren zelfs zijn meest verwerpelijke ideeën bewonderenswaardig. Geen fractie minder verwerpelijk, maar hoe dan ook bewonderenswaardig.
Hij stak een verhaal af over verschillende vormen van vrolijkheid. Vrolijkheid met een oorzakelijke aanleiding, metafysische zijnstoestanden waarin de vrolijkheid een gegeven is. Het kwam allemaal voorbij, een brede glimlach was zijn trouwe vriend. We waren inmiddels zover dat ik hem liet begaan. Had ik eerst uit enthousiasme, later uit beleefdheid, nog willen deelnemen aan het gesprek; daarvoor was niet langer reden, noch had ik de energie ervoor. Je zou misschien verwachten dat zoiets slecht is voor je humeur; eigenlijk stemde het me wel tevreden. Gedurende de hele verdere reis hielden zijn vertelsnelheid en de trein gelijke tred, om pas afscheid van elkaar te nemen toen de trein haar bestemming bereikt had. We liepen richting de uitgang van het station, mijn kortstondige reisgenoot bleef oreren. We arriveerden bij de openbare weg. Toen bleek dat ieder van ons een andere kant op moest, namen we afscheid met een bescheiden boks. Hij lachte en wenste me een fijne dag. Het bescheiden geluk dat me even daarvoor kort verlaten had, was wedergekeerd. Mensen met zo veel passie ontmoet je tenslotte niet elke dag.